Kermisfamilie Vermolen: ‘Het blijft kriebelen’

Nr. 26, winter 2022

In deze donkere dagen wordt het Haagse straatbeeld opgeluisterd door fraai verlichte oliebollenkramen. De bekendste is wel die van Jan Vermolen (59) – zijn handbeschilderde kraam staat op de kop van de Grote Marktstraat aan het Spui. Jan is een telg van de grootste kermisfamilie van Nederland.

Door Kim Heijdenrijk | Foto: Gerard Stolk (2015)/Flickr.com

‘Het zijn allemaal Jannen en Freeken in mijn familie. Heel verwarrend,’ begint Jan Vermolen. ‘Ik ben Jan. Mijn zoon werd F.J.M, zoals mijn vader. Freek dus, maar we hebben hem de roepnaam Frederico gegeven. Mijn andere zoon heet wel weer Jan.’

De eerste Jan Vermolen, Johannes Matheus, wordt geboren op 13 november 1846 in Amsterdam. Hij is treinpoetser van beroep en trouwt met de in Utrecht geboren Cornelia Selders. Cornelia komt uit een kermisgezin, haar kersverse man ziet het kermisbestaan totaal niet zitten. Maar als ze elk seizoen de kermis voorbij ziet komen, neemt Cornelia een besluit. Ze koopt twee windbuksen en opent een schiettentje.

Dit blijft niet onopgemerkt. Collega’s van Jan zien haar en vertellen het hem. Eenmaal thuis gaat hij verhaal halen. ‘Hoeveel verdien jij nu in de week?,’ vraagt Cornelia aan haar man. ‘Zes gulden,’ is zijn antwoord. Zij laat hem het trommeltje zien met haar opbrengst van die dag – veel meer dan zes gulden. Jan moet beamen dat het kermisbestaan lucratief is, en ze besluiten samen te gaan reizen. Daarmee staan Jan en Cornelia aan het begin van de lange lijn van kermisfamilie Vermolen.

Het stel krijgt in 1875 de eerste Freek (Fredericus Johannes). Deze Freek is de overgrootvader van oliebollenbakker Jan. Op 21 juni 1877 wordt nog zoon Cornelis Marinus geboren in Waddinxveen, tijdens het reizen ‘in een vaartuig’.

Lachspiegels

Overgrootvader Freek trouwt met Catharina Maria Döll. Zij reizen onder meer met een Kop van Jut, een draaimolen, zweefmolen en lachspiegels door Nederland. Zijn broer trouwt op 26 maart 1902 met de Amsterdamse Maria Johanna Hommerson. Het huwelijk is een soort fusie, want het maakt van de familie Vermolen-Hommerson de grootste kermisfamilie van Europa.

In de begintijd hebben het echtpaar Vermolen-Hommerson en alle aanverwante familie wel 1500 man in dienst. Het kermisbestaan is zwaar en veel werk. ‘Een van de attracties was de Wondertuin. Dat ding was enorm, bijna niet te tillen. Hij was helemaal van hout met veel houtsnijwerk en ontzettend mooi geschilderd. Al het onderhoud werd zelf gedaan, dus je moest kunnen timmeren, lassen. Je moet alles kunnen als je op de kermis staat, ze maakten vroeger alles zelf,’ aldus Jan.

Het vervoer van de attracties, van stad naar stad en van dorp naar dorp, is bijna een militaire operatie. Aanvankelijk gaat dat vaak per schip en vervolgens met paard en wagen naar het dorpsplein. Cornelis Marinus heeft een boot waarmee hij uiteindelijk in Den Haag belandt, net als broer Freek. Het schip ligt in de Nieuwe Haven, ter hoogte van de tramhalte. Ook gaat er veel per spoor: attracties worden op treinen gezet, de woonwagens soms ook. Om de kosten te drukken verstoppen de kinderen zich in de wagens.

Denemarken en Egypte

De familie reist ook buiten de landsgrenzen. In jaren dertig trekt de onderneming heel Europa door. Zo gaan de opa van Jan en zijn broers naar een wereldtentoonstelling in Denemarken, maar hun attracties slaan daar niet aan. Uit wanhoop bouwen ze de zaak om tot variététheater, maar ook dat mag niet baten. ‘Ze kwamen berooid terug. Met kippengaas en oude planken is opa er toch weer bovenop gekomen. Het is een way of life, die kermis. Als je er eenmaal in zit, dan ga je er niet gauw meer uit,’ vertelt Jan.

Ook het Egypte-avontuur werd een fiasco, herinnert hij zich. De familie wordt uitgenodigd hun pracht en praal in de Egyptische hoofdstad tentoon te stellen. Eerst is er echter een probleem met de papieren en als de familie eenmaal alle attracties heeft verscheept, breekt er cholera uit. De kermis wordt gesloten. ‘Ze hebben alle zaken achter moeten laten en zijn nooit meer teruggekomen. Er is tot halverwege de jaren zestig geprocedeerd, maar toen ze uiteindelijk wonnen was alles al weg. Waaronder de schitterende en toen supermoderne Caterpillar, wat nu de rupswagen is.’

De familie trekt rond met de meest bijzondere attracties, zoals Het Zwemwonder: een man zonder onderlichaam die zijn zwemkunsten tegen betaling vertoont aan een verbijsterd en zeer geamuseerd publiek. ‘Dát was kermis,’ vindt Jan. De Vermolens hebben ook een dwergendorp, maar dat bleek bij nader inzien veel te duur om te exploiteren, ‘want die lilliputters moesten wel eten’.

Strak in het pak

Het gaat de familie Vermolen voor de wind. ‘En toch werd er op ons neergekeken. Een oude tante zei eens tegen mij toen we oude foto’s bekeken: Valt jou niets op? En toen zag ik hoe netjes iedereen eruit zag – strak in het pak. Omdat de burgermaatschappij op ons neerkeek, kleedden wij ons netjes aan. Want je had altijd mensen die dachten: daar heb je die zigeuners weer.’ Overgrootvader Freek trouwt en Catherina krijgen een zoon, die weer de naam Jan krijgt. Hij wordt in 1907 geboren en trouwt met Mina Gerrits, zij zijn de grootouders van Jan Vermolen. Jan en Mina reizen met onder meer een draaimolen, zweefmolen, loterijen en brievensport. ‘Oma Gerrits was op en top een reizende vrouw. De familie Gerrits reist trouwens nog steeds,’ weet Jan.

Opa en Oma Vermolen worden ook ouders van F.J.M. Vermolen, weer een Freek, de vader van Jan. Hij wordt geboren in 1936 en krijgt al vanaf meet af aan de kneepjes van het vak mee. Er is goed geld te verdienen aan volksvermaak, maar de kosten zijn hoog. Zo kost de inschrijving voor de kermis in Den Bosch in 1936 al 1500 gulden.

‘Tijdens de oorlog lag alles natuurlijk plat. Maar oma ging toch met de wagen weg, de boer op. Het land in, langs de deuren venten met pleisters bij de boeren. Of ruilen. Een pak pleisters tegen aardappels of wortelen. Als je een echte reiziger bent, kun je ook venten. Dan kun je nog een drol verkopen,’ aldus Jan.

Aan de wal

Freek trouwt met Riet Hodde en krijgen naast Jan nog drie kinderen, allemaal meiden. ‘Wij waren een grote kermisfamilie, maar in de jaren vijftig hebben een heleboel Vermolentjes hun spullen verkocht, de zweefmolens en draaimolens. En toen begonnen ze in Den Haag aan de wal, zoals wij dat noemen, met hun grote gezinnen in de horeca.’ Opa en oma Vermolen beginnen in de jaren zestig een patatzaak.

De ouders van Jan blijven reizen met hun attractie: kasten met grijpertjes en bulldozertjes. Eind jaren zeventig werken alle kinderen mee. ‘De ene zaak stond in Veghel op de kermis en de andere in Eindhoven. Wij waren met de wagens in Veghel. Op een dag was er politie aan de deur. De zaak in Eindhoven was in de brand gestoken, helemaal afgebrand. We waren natuurlijk onderverzekerd…,’ vertelt Jan.

Het gezin is te groot voor één attractie en daarom begint ook vader Vermolen een patatzaak aan de wal, Vermolen Snackkar aan de Loosduinsekade. Jan gaat met zus Mary door met de kermiszaak. Uiteindelijk werken alle drie zussen voor de zaak van zijn vader.

Riet en Freek wonen met hun kinderen, onder wie Jan, op een terrein aan het Slijkeinde. Ook verblijven ze een periode in het speeltuintje aan de Korte Vleerstraat, met nog twee reizende families. Van daaruit verhuizen ze naar het voormalige parkeerterrein van het Westeinde Ziekenhuis, tegen het Hofje van Vredebest aan. Ze staan daar met de hele familie in acht wagens. ‘Ons speelgoed haalden we uit de vuilcontainers van het ziekenhuis. De injectienaalden trokken we uit de spuiten en dat werden onze waterpistooltjes. Het was armoede,’ herinnert Jan zich.

Buitenbeentje

In het kermisbestaan gebeurt alles binnen de eigen gemeenschap, maar de kermisgemeenschap in Den Haag is niet groot. De jonge Jan Vermolen gaat dus ook met jongens buiten de kermis om. Ook als ze reizen speelt hij met kinderen buiten de kermis. ‘In elk dorpje had ik wel vriendjes die ons op stonden te wachten als we aankwamen. Kinderen vonden de kermis natuurlijk machtig interessant. De ouders wat minder. Je was toch apart: een jongen uit de stad, die in een woonwagen woont.’

In de kermiswereld voelt hij zich een buitenbeentje, maar in de burgermaatschappij ook. ‘Ik zat op de Carolusschool in het Westeinde, waar ik na het seizoen naar school ging. Maar tijdens het reizen ging ik naar de rijdende school. Ik kwam op school in begin van de herfst en in het voorjaar vertrok ik weer.’

Door de economische crisis van de jaren tachtig gooien de laatste nog reizende Vermolens de handdoek in de ring. ‘In die tijd begon er eentje een cafetaria aan de Groot Hertoginnelaan, een ander een cafetaria in de Weissenbruchstraat. Een zwager van opa opende op de Laan van Meerdervoort een hotel, de dochters van tante Dien een patattent tegenover Florencia.

Die van Hommerson vestigden zich op Scheveningen, op de boulevard. Op de pier maakten ze een overdekte kermis. En zo kwamen er steeds minder Vermolens op de kermis. We dreigen uit te sterven…’ Op een enkeling na houden alleen nog Jan en zijn zoons de kermisnaam Vermolen nog hoog.

Broodje speklap

‘Ik ben begonnen met niks, samen met mijn vrouw Connie. Mijn ouders waren natuurlijk in 1981-’82 de patattent begonnen en ik ben in 1983 gestopt met reizen. Maar het bleef kriebelen. Als ik kermisexploitanten op televisie zag, zat ik met tranen in mijn ogen,’ vertelt Jan. ‘Vroeger speelde ik met de jongens van andere kermisfamilies met LEGO en bouwden we kermissen. Toen ging het er al om wie de grootste attractie maakte. Wie de meeste LEGO had, kon de grootste maken. En nu zijn we grote kinderen en hebben dat eigenlijk nog steeds….’

Jan gaat met gehuurde en geleende snackwagentjes weer wat evenementen doen. In 1990 kan hij een patatwagen overnemen van iemand die met zijn zaak stopt. Vanaf dat moment gaat Jan met zijn mooie nieuwe wagen weer de kermissen in Nederland af. ‘Ik was de eerste die het broodje speklap buiten Den Haag bracht. Dat was mijn specialiteit. Als ik op de kermis in Heenvliet stond, verkocht ik tussen de 1500 en 2000 broodjes speklap met katjangsaus. Op één dag!’ Helaas heeft de coronaperiode er goed ingehakt bij de kermisexploitanten, ook bij Jan en zijn zoons.

‘Trots. Dat is ook waarom je het kermisleven blijft doen, maar als je op een gegeven moment zelf kinderen krijgt, dan ga je je afvragen hoe je dat gaat aanpakken. Ik heb altijd tegen ze gezegd: Als je een boterham wil verdienen, kun je het op de kermis proberen. Maar als je iets wilt bereiken in je leven, dan kun je beter iets anders gaan doen.’ Desondanks reizen zijn zoons met vliegende olifanten en draaiende theekopjes door Nederland en Duitsland.

De vrouw van zijn zoon Frederico komt ook uit een reizende familie en ze hebben samen een dochtertje. Stiekem hoopt Jan op een kleinzoon – die waarschijnlijk Jan of Freek zal heten – die de naam Vermolen en het kermisbestaan voort wil zetten.

Facebook
Twitter
LinkedIn

Het lentenummer is verschenen!

Dit nummer is verkrijgbaar in de Haagse boekhandels en tijdschriftenwinkels voor € 7,50 per exemplaar. Wil je geen uitgave missen, neem dan een abonnement en ontvang vier nummers voor € 31,50.
Nieuw nummer
Sluit Menu