Hendrik Willem Mesdag beschouwde het als zijn belangrijkste kunstwerk, omdat het als geen ander de natuur zo groots verbeeldt. Het Panorama van Scheveningen bestaat 140 jaar en heeft de tand des tijds glansrijk doorstaan. Als portret van een oud vissersdorp op de rand van de moderne tijd én als iconisch kunstwerk van de Haagse School is het voor iedere nieuwe generatie weer relevant. Dit jubileumjaar worden de andere schilders van het panorama in het zonnetje gezet.
Als Willem Hendrik Mesdag op 1 mei 1880 met een Brusselse onderneming een contract tekent voor het vervaardigen van een panorama van 114,5 meter in het rond en 14,60 meter hoog, is de omschrijving van het onderwerp niet nauwkeuriger dan ‘maritime’. Nu zou Mesdag – naar voorbeeld van andere panorama’s – de glorie van de Nederlandse geschiedenis in kunnen duiken om, zeg, een stevige zeeslag af te beelden of een exotische haven in Nederlands-Indië. Maar hij kiest voor een onderwerp dat letterlijk om de hoek ligt: een uitzicht op Scheveningen en het strand vanaf het Seinpostduin.
Het is een beeld zonder actie, zonder drama – en bovendien maar al te bekend. Collega-kunstenaars, die toch al hun neus ophalen voor de commerciële klus, vinden het maar niks. Maar met dit onderwerp is Mesdag in zijn element: hij kan zich de hele bijna 1700 m2 uitleven op licht, landschap en luchten – de favoriete onderwerpen van zijn Haagse School.
Mesdag heeft er zin in en pakt het project aan als een militaire operatie. Nog dezelfde 1 mei maakt hij zijn eerste schets; in de week die volgt staat de compositie van het panorama zo ongeveer op papier. Hij tekent een Scheveningen dat op de overgang staat naar een moderne tijd. Nog hebben veel huizen in het dorp geen riolering. Nog liggen de vissersschepen op het strand, waar de vissers hun vis uitladen en hun vrouwen netten boeten, in Scheveningse dracht, de voeten in klompen.
Maar die vrouwen assisteren ook de badgasten bij een duik in zee. De bezoekers arriveren met de stoomtram en flaneren over de boulevard. Hun rieten stoelen spikkelen het strand. Paviljoens verkopen fruit en schepjes, kinderen rijden ezeltje. In de verte rijzen de eerste vakantievilla’s uit het duin, waar de toeristen zich kunnen verpozen in verschillende horecagelegenheden.
In de maand juni oefent Mesdag details en tekent hij de hele compositie op een glazen cilinder, waarmee hij haar kan overbrengen op het doek. In het panoramagebouw aan de Zeestraat komt een steiger die over een rails te verplaatsen is. Op 28 maart 1881 staat de ondertekening op het – speciaal geweven – linnen.
De schetsen van een aantal gebouwen en het oude dorp op de laatste bladzijden van zijn boekje zijn een stuk minder trefzeker. Is dat de reden dat Mesdag hulp inschakelt? In augustus 1880 schrijft George Breitner verheugd over zijn opdracht om assistentie te verlenen bij het schilderen van het panorama. Hij is geïnteresseerd in architectuur en beschikt met een gedegen opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten over meer techniek dan autodidact Mesdag.
Het project heeft haast, want er is concurrentie. Ook de kersverse Haagsche Panorama-Maatschappij is bezig met het bouwen van een panorama, aan de Bezuidenhoutseweg. Nog drie andere kunstenaars gaan Mesdag helpen het te voltooien.
Voor de jonge Breitner en Théophile de Bock is het een buitenkans om met de gerenommeerde Mesdag te werken. Bernard Blommers doet het waarschijnlijk als een vriendendienst. Mesdags vrouw Sientje ten slotte is een trouwe compagnon in al zijn artistieke ondernemingen.
Hun bijdragen aan het Panorama zijn op verschillende momenten bekend geworden en niet altijd op waarde geschat. Het museum heeft ze nu voor het eerst grondig onderzocht en op een rijtje gezet.
Dat Mesdag een onderwerp kiest dat hem zeer aan het hart ligt en daarbij helpers vindt die zielsverwant zijn in stijl en liefde voor de natuur, is misschien wel de reden dat zijn Panorama tijdloos is gebleken. Hij maakt geen modieus geroutineerd spektakelstuk dat na een paar jaar gedateerd is. Mesdag legt een verstild Scheveningen vast, dat kort daarna onherkenbaar verandert – eind ’82 is het Seinpostduin afgegraven. De schoonheid van een gewone plek, met al het talent van de Haagse School gevangen, niet in een attractie maar ,zoals Mesdag zich had voorgenomen: in een kunstwerk.
Het gaat hem dan ook zo aan het hart, dat Mesdag het panorama aankoopt als het in zijn bestaan wordt bedreigd. Jarenlang legt hij uit zijn persoonlijke fondsen toe op de exploitatie. Rond zijn tachtigste verjaardag restaureert hij het nog een laatste keer en maakt van het gebouw een moderne tentoonstellingsruimte, met licht dat verschillende weersomstandigheden kan nabootsen. Mesdag brengt het onder in een naamloze vennootschap, die beheerd wordt door zijn neven en nichten.
Dat nog altijd particuliere museum heeft het in het afgelopen coronajaar moeilijk gehad en medewerkers moeten ontslaan. Nog een reden om het prachtige kunstwerk weer eens te bezoeken.
140 jaar Panorama van Mesdag
In 2021 bestaat het Panorama van Scheveningen 140 jaar. Het jubileum wordt gevierd met verschillende activiteiten, waaronder een kinderboek en de tentoonstelling De schilders van Panorama van Scheveningen. Hierin wordt uitgebreid aandacht besteed aan de prominente kunstenaars die Mesdag assisteerden bij het maken van het indrukwekkende panoramische doek. Er is veel van de voorbereidingen te zien: schetsen, foto’s en rastertekeningen.
George Hendrik Breitner
In juni 1880 wordt George Hendrik Breitner van de Haagse Academie van Schone Kunsten verwijderd wegens wangedrag. Gelukkig kan hij vrijwel meteen aan de slag met de voorbereiding voor het panorama. Mesdag vraagt hem onder meer om het dorp Scheveningen te schilderen, met zijn daken, muren en perspectieven een ingewikkelde klus, waar Breitner flink voor oefent.
Breitner is de enige van de helpers van wie schetsen voor het panorama bewaard zijn gebleven. Details van huizen: een loden dak, een kale muur. En snelle krabbels van het leven op het strand en in het dorp: groepjes vissersvrouwen, vissers, nettenboetsters en flanerende badgasten. Uiteindelijk is hij verantwoordelijk voor ongeveer 80 procent van de figuren op het doek.
Het snelle, grovere werk dat nodig is voor een panorama ligt de onrustige Breitner. Als kind al tekende hij vlot, bij voorkeur oorlogstaferelen en dan liefst nog de cavalerie, die hij in haar beweging probeert te vangen. Het rijtje paarden op het panoramastrand is dan ook van zijn hand, maar uiteindelijk is zijn bijdrage veel groter geweest.
Een journalist meent in 1881 te zien dat Mesdags schilderijen beïnvloed worden door het werk aan het panorama. Verraden ze niet dat ‘zijne penseelen tot borstels, zijne doeken tot lakens groeien en zijn palet door emmers verf vervangen wordt?’
Over Breitner zou dit ook gezegd kunnen worden. Waarschijnlijk heeft zijn assistentie bij het panorama hem de vrijheid gegeven om impulsiever en dynamischer te schilderen. Op zijn Gele Rijders uit 1885 laat hij details weg om een indruk van snelheid te scheppen. Het ontbreken van een hoef of een oog wordt niet door alle critici gewaardeerd: ‘Als een paardenhoef een vormeloze veeg verf is, heb ik toch een bedenking.’
Sientje Mesdag – Van Houten
Journalisten vinden het een beeldig plaatje. Hendrik Willem Mesdag, die ‘met breede penseeltrekken de Scheveningsche visschersvloot op het doek werpt’. En naast hem zijn vrouw Sientje Mesdag-Van Houten, die de rode Scheveningse pannendaken van licht en schaduw voorziet.
Sinds Sientje een forse erfenis heeft gekregen en Hendrik zijn droom om kunstschilder te worden kan waarmaken, is zijn echtgenote zijn steun en toeverlaat in een bijna symbiotische relatie. Maar het is een tragedie waardoor Sientje zich ook zelf zal ontwikkelen als kunstenaar. Na de dood van hun zoontje Klaas grijpt ze naar de kwast om het verdriet dragelijk te maken en een professionele carrière als kunstschilder op te bouwen.
Dat lukt, binnen de conventies van de tijd, aardig. Sientje is als een van de weinige vrouwen lid van Pulchri en bovendien voorzitter van ‘Onze Club’, een ontmoetingsplaats voor vrouwen in de foyer van de Koninklijke Schouwburg. Daarover schrijft een journalist nogal neerbuigend ‘dat er wordt gedronken, gegeten, zelfs wel eens gerookt, gespeeld, gemusiceerd, kortom de tijd gedood, en natuurlijk boven alles … gekletst.’
Sientje schildert vooral landschappen en stillevens en dat werk wordt op eigen verdienste bekritiseerd. Maar een criticus vindt het doek Op de grote stille heide te groot voor een dame. En haar stillevens van bloemen en vruchten, toch een genre dat bij uitstek geschikt wordt geacht voor vrouwelijke kunstenaars, vindt men lang niet altijd verfijnd genoeg.
Bij het panorama is Sientje vliegende keep. Er moeten meters worden gemaakt en ze helpt waar nodig. Ze vult Breitners ontwerp van Scheveningen in en samen met Théophile de Bock werkt ze aan het duinlandschap, dat ze goed kent. In de jaren 1870 heeft Sientje het veel afgebeeld, in haar buitenatelier aan de Scheveningseweg, maar ook ter plekke met een schilderskist en een uitklapbare ezel.
Zo heeft Hendrik Mesdag zijn geliefde echtgenote ook vereeuwigd op het panorama. Tussen de bomschuiten op het strand onder een witte parasol, terwijl een nieuwsgierige vissersvrouw meekijkt over haar schouder.
Hendrik Willem Mesdag
Als hij in 1880 de opdracht voor het panorama aanvaardt is Hendrik Willem Mesdag – in zijn eerste Haagse jaar nog geweigerd door Pulchri – op het hoogtepunt van zijn carrière. Hij schildert, verzamelt, zit in het bestuur van de Hollandsche Teeken Maatschappij en is de spil van de verzameling schilders die sinds enkele jaren gerekend worden tot de Haagse School.
Zijn organisatorische kwaliteiten maken Hendrik zeer geschikt voor het realiseren van een panorama, waarbij veel meer komt kijken dan dat grote schilderij. Er moet een gebouw komen, een doek en een steiger, een uitzichtpunt en een faux terrain tussen de toeschouwer en het schilderij. In dit project is Mesdag niet alleen kunstenaar, maar ook aannemer.
Mesdag ontwerpt de hele compositie en verdeelt de invulling ervan over verschillende mensen. Belgische specialisten zetten de grote water-, duin- en luchtpartijen op. Zijn echtgenote en drie collega’s uit de Haagse School ontfermen zich over dorp, mensen, lucht en daken. Zelf mag Mesdag zich storten op waar hij goed in is: de traditionele bomschuiten die met paarden het strand op worden getrokken, de bedrijvigheid op het strand en de zee. Het schouwspel vormt het hart van de afbeelding.
In zijn vaste kamer in het latere hotel Rauch en in zijn buitenatelier in de duinen legt Mesdag al tien jaar het kleurenspel van licht, lucht en water van de Noordzee vast in al haar stemmingen: kalm, dreigend, stormachtig. Met grove streken – mensen en schepen krijgen meer details. Zo gaat hij ook bij het panorama te werk.
De Haagse School is op dat moment nog avant-garde. Later, als Mesdag is uitgegroeid tot nestor van de Haagse Schilderkunst en voorzitter van Pulchri, zijn ook de kunstenaars van de Haagse School weer achterhaald. In 1896 sneert men dat het ‘gesmeer à la Mesdag’ en dat ‘kilometer-geschilder’ echt niet meer kan.
Maar bij de opening ziet men heel goed wat Hendrik Willems bedoeling is: het gevoel en de grootsheid van de natuur vertalen naar het publiek. Natuur inspireert kunst, en kunst laat mensen met andere ogen kijken naar de natuur. In Mesdags eigen woorden: ‘De schilders leeren hen de zee zien.’
Bernard Blommers
Hoewel zijn medewerking aan het panorama pas na een jaar of vijftig aan het licht komt, verrast de bijdrage eigenlijk niet. Bernard Blommers is een vriend van Mesdag, en bovendien zijn schildersloopbaan begonnen met het afbeelden van Scheveningse vrouwen. Hij schildert ze in huis (speciaal daarvoor bouwt hij in zijn atelier een Schevenings interieur na), of buiten bij het drogen van de was, tijdens een ‘kletsje’ met de buren of op het strand, waar ze met manden de vers gevangen vis ophalen.
Blommers is vaak op het strand te vinden, hij maakt er ter plekke studies. Voor het panorama van Scheveningen schildert hij enkele figuren die een centrale plek innemen op het doek. Zo is er de vrouw met een klein meisje aan de hand, die bij het hek onderaan de duinen naar de vissersvloot staan te kijken. Beiden op de rug gezien: een hulpmiddel om het publiek bij de compositie te betrekken, omdat ze samen met de bezoekers op het panoramaplatform het landschap in kijken. Het zijn twee prominente figuren en het vermoeden is dat Mesdag Blommers vraagt ze schilderen omdat hij het onderwerp goed kent, en bovendien behoorlijk is opgeleid.
Bernard Blommers kent Mesdag goed. Die is getuige geweest op zijn huwelijk en Blommers vernoemt twee dochters naar Hendrik Willem en Sientje. In tegenstelling tot De Bock en Breitner, die aan het begin van hun loopbaan staan en bovendien het geld goed kunnen gebruiken, is de bijdrage van Blommers waarschijnlijk een vriendendienst geweest.
Théophile de Bock
Nog eventjes probeert de jonge Théophile de Bock het als klerk op de afdeling wegenwerken van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij. Maar hij tekent meer op zijn papieren dan dat hij ze beschrijft en wordt, geheel in familietraditie, ontslagen. In de jaren 1870 ontwikkelt hij zich als kunstenaar en aan het eind van da decennium mag hij zich rekenen tot de Haagse School.
Hij woont met medekunstenaars in verschillende huizen, waar ze zich tooien met de geuzennaam ‘ridders van de grijze nevel’, naar de veel gebruikte kleur in het Haagse School-palet. Er wordt veel en met passie gewerkt – en gefeest.
De autodidacte De Bock bekwaamt zich in landschappen. Met levende wezens heeft hij meer moeite. Geregeld komt een van de gebroeders Maris langs om zijn schilderij af te maken met een precies geplaatst persoon of dier – zo werken de schilders van de Haagse School ook buiten het panorama soms samen.
Bij Mesdag wordt de jonge Théophile verantwoordelijk voor de lucht en de duinpartijen, die grote delen van het doek in beslag nemen. Hij werkt veel samen met Sientje – hun werk is lastig uit elkaar te houden. Zijn brede penseelstreek leent zich uitstekend voor het karwei. De Bock schildert snel, brengt verf dik aan en weet met weinig middelen een impressie en sfeer te geven.
Na het panorama leidt De Bock een ‘zwerf-leven’, zelfs als hij een (groot) gezin heeft trekt hij van Den Haag naar Diepenveen naar Renkum naar Haarlem, her en der schuldeisers ontwijkend. Zijn stijl en onderwerp – landschappen – blijft hij trouw. En hij werkt het liefst buiten, waar hij de bomen beschouwt als vrienden en vriendinnen en ze namen geeft als Teer Wiesje, Karel den Vijfde en Blonde Lien.
Overal waar hij zich vestigt is De Bock gangmaker en een spil van het sociale leven, maar hij maakt ook ruzie. Met zijn vriend Vincent van Gogh en waarschijnlijk ook met Mesdag, met wie het na het panorama niet echt meer lijkt te boteren. In 1891 is De Bock een van de oprichters van de Haagse Kunstkring, die door velen wordt beschouwd als een tegenhanger van Pulchri. Daarvan heeft hij soms het gevoel, aldus De Bock, dat het genootschap ‘langzamerhand ontaardt in een oude-mannenhuis waar Mesdag de vader van is’.
Zand en schoen
Het faux terrain, het deel tussen de kijker en het schilderij, kan een panorama maken of breken. Mesdag schakelt er dan ook een architect voor in. Die richt het in met helmgras, een eenzame schoen, een schildersstoeltje, omgevallen manden, gescheurde netten en zand. Heel veel zand.
Dat laatste is zo belangrijk dat als het panorama wordt uitgeleend aan München er 48.000 kilo Schevenings duinzand meegaat. Het resultaat is zo verbluffend echt dat toeschouwers in Amsterdam, waar het panorama in 1889 tijdelijk te bezichtigen is, er met bordjes op worden gewezen niet over het hek te klimmen: ‘Het hoofd der politie te Scheveningen waarschuwt een ieder om niet buiten de afrastering op het duin te loopen, aangezien het overal door konijnenholen ondergraven is en bijgevolg ongelukken zou kunnen veroorzaken.’
Dit artikel is gebaseerd op de catalogus van de tentoonstelling De Schilders van het Panorama van Scheveningen, onder redactie van Suzanne Veldink en Laura Prins (Scriptum Art Books, € 29,95).