Russenhuis: Een veilige haven aan het Lange Voorhout

In de jaren zestig en zeventig huisde een groep vluchtelingen midden in de stad op het Lange Voorhout. De Russische émigré’s werd gastvrijheid geboden door de eigenaresse van het pand op nummer 78: prinses Wilhelmina.

Door Pim Waldeck

Tussen het meest voorname huis op het Lange Voorhout (het voormalige paleis, nu Escher Museum) en het kleinste pandje (nummer 80, voormalig kapsalon Rossignol) staat een vrij aanzienlijk gebouw met een zakelijk ogende negentiende-eeuwse gevel: nummer 78. In zijn huidige vorm werd het in 1871 eigendom van de koninklijke familie.

Toen het belendende paleis Lange Voorhout in 1901 in gereedheid werd gebracht voor bewoning door koningin-moeder Emma, werd nummer 78 bestemd voor het particulier secretariaat en het bureau van haar hofmaarschalk. Via een doorgang in het souterrain was het verbonden met het paleis. Na het overlijden van Koningin Emma in 1934 stond het huis lange tijd leeg, totdat Prinses Wilhelmina het na de Tweede Wereldoorlog weer in gebruik nam. Lange Voorhout 78 werd in 2017 door Prinses Beatrix verkocht.

Op drift

Na de Tweede Wereldoorlog waren talloze mensen door het oorlogsgeweld verstoken van huis en haard of op de vlucht geslagen voor nieuwe totalitaire regimes. De piepjonge Verenigde Naties probeerden hen op te vangen via de tijdelijk opgerichte Internationale Vluchtelingen Organisatie (IRO). In 1950 begon de IRO met de opheffing van haar vluchtelingenkampen, waaronder een kamp in Hongkong.

Daar zaten nogal wat Russische vluchtelingen die na de revolutie en de daaropvolgende burgeroorlog in Rusland onder de nodige gevaren en ontberingen via Siberië naar China waren gevlucht. Velen van hen kwamen terecht in de Noord-Chinese stad Harbin. Harbin was het belangrijkste knooppunt van de Chinese Eastern Railway, een short-cut van de Trans Siberische spoorweg, aangelegd door Rusland.

Daardoor was er een flinke Russische gemeenschap ontstaan. De stad was begin jaren twintig het eerste toevluchtsoord voor op drift geraakte Russen en Russinnen. De regering van de nieuwe Sovjet-Unie kwam met de Chinese regering overeen dat uitsluitend Sovjetburgers voor de spoorweg mochten worden aangenomen. Velen namen de Sovjet-nationaliteit aan, maar er bleef een aanzienlijke groep over die dat weigerde. Deze mensen werden stateloos.

Hun toestand verergerde na de communistische machtsovername van Mao Tse Toeng in 1949. Zij werden als buitenlanders steeds verder geïsoleerd en niet zelden gedwongen tot een zwervend bestaan. De oprichting van de IRO bood een uitweg. Met name de stateloze Russen kozen voor de vluchtroute naar Hongkong waar de IRO opvang bood. Jongeren emigreerden vandaar uit relatief gemakkelijk naar bestemmingen als Australië en Zuid-Amerika. Men bleef zitten met de ouderen en gebrekkigen. Rond 1960 volgde nog een tweede groep uitgezette voormalige wit-Russen.

De IRO werd in 1952 opgeheven om plaats te maken voor de nieuwe Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties. In samenwerking met de Stichting Hulp aan Kerken en Vluchtelingen van de Oecumenische Raad van Kerken ontstond de mogelijkheid om tweehonderd van deze stateloze, moeilijk te vestigen oude en zeer oude mensen in Nederland op te vangen.

Het leek de beste oplossing om de Russen en Russinnen zo veel mogelijk onder te brengen in eigen woongemeenschappen en niet in algemene rusthuizen. Zo ontstonden ‘Russenhuizen’ in Arnhem (Oosterbeek) en Schoorl, maar dat was niet genoeg.

Taalbarrière

Op een dag in het voorjaar van 1954 ontving Prinses Wilhelmina op het Paleis Lange Voorhout haar tijdelijk secretaresse, Marieke Kloosterman-Forgens, voorzitster van de YWCA. In die functie had zij contact met de Stichting Hulp aan Kerken en Vluchtelingen. Deze stichting had de zorg op zich genomen voor een groot aantal oudere Oost-Europese ontheemden, die aanvankelijk nogal verspreid over verschillende rusthuizen ondergebracht waren.

Witrussen vluchten naar China na de Russische revolutie in 1917.

Met name de Russische dames en heren konden maar moeilijk aarden in de Nederlandse sociale omgeving. De taalbarrière was uiteraard het grootste probleem. Het zou beter zijn om deze mensen bij elkaar te brengen op enkele locaties. Tijdens het gesprek zei de prinses dat het huis naast het paleis op korte termijn leeg zou komen. Er hadden eerst vluchtelingen uit Indonesië gewoond en recent nog daklozen van de watersnoodramp van 1953.

Van het een kwam het ander. Wilhelmina zag er wel wat in om iets te kunnen doen voor de ontheemde landgenoten van haar vermoorde Russische familie. Zij stelde Lange Voorhout 78 beschikbaar voor een woongemeenschap, maar het pand was nog geenszins geschikt. Het grote huis werd gestookt met kolenkachels en er ontbrak een lift. Prinses Wilhelmina heeft toen een verbouwing en de installatie van een lift bekostigd. ‘Huize Voorhout’ kreeg gestalte.

In september 1956 kon de eerste groep van 26 bewoners worden ontvangen, eind 1961 gevolgd door een tweede groep van rechtstreeks uit China verdreven ouderen. Lange Voorhout 78 heeft in de periode van 1956 tot 1978 bekend gestaan als Huize Voorhout, in de wandeling meestal het Russenhuis. Het huis kreeg van de religieuze bewoners als motto de door Wilhelmina geliefde psalm 23, ‘De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets.’

Echtpaar Stoffel

Beheerder van Huize Voorhout werd het Russisch sprekende echtpaar Cornelis en Helene Stoffel-Barnehl. Cornelis Stoffel vertrok in 1900 als 17-jarige voor de Deventer houthandel van de familie naar Riga in Letland en daarna naar Finland en Zweden. Tijdens de Russische revolutie was hij filiaalhouder van de houthandel in Archangelsk, in het hoge noorden van Rusland. Daar trouwde Stoffel de Litouwse Jelena Feodorowna Barnehl, later bekend als Helene Barnehl.

Vrijwel meteen moest het jonge paar vluchten via de Witte Zee naar Noorwegen. Stoffel besloot in Litouwen opnieuw te beginnen, ditmaal met een kwekerij van bloemen en planten in Kaunas. Na de bezetting van Litouwen door de Sovjet-Unie werden de eigendommen van de Nederlandse Stoffels aanvankelijk gerespecteerd, maar in 1948 werd de kwekerij genationaliseerd en raakten zij opnieuw alles kwijt.

Teruggekeerd in Nederland kreeg het echtpaar via de Doopsgezinde Kerk de leiding over een tehuis voor ontheemden uit Oost-Europa, het A.P. van de Waterhuis in Schoorl. In 1956 gingen Cornelis en Helene samen met de Russische bewoners over van Schoorl naar het Lange Voorhout.

Zij werden daar bijgestaan door Haagse (meestal doopsgezinde en remonstrantse) dames die in roosterdienst zorgden voor het tafeldekken en de afwas op zondag. Op die dag werd dan in de huiskamer een eenvoudige mis bediend door de priester van de ‘Russisch-Orthodoxe kerk in het buitenland’ in de Bakkerstraat, want ‘in de kerk komt een Rus voor zijn gevoel thuis’.

Gekibbel

Het bestieren van deze gemeenschap was geen eenvoudige opgave. De bewoners leefden in een relatief isolement. Ze kwamen niet vaak buiten, ze spraken nauwelijks of geen Nederlands en gezellige televisie in het Russisch was er niet. Ze hadden vaak zeer uiteenlopende sociale achtergronden, wat het onderling verkeer niet makkelijker maakte.

Het maandblad Avenue schreef in 1976: ‘Een groepje eilandbewoners, door de taal bijeengehouden, maar ze hebben elkaar niet veel meer te vertellen.’ De sociale druk van het samenleven in een vol huis leidde tot uitbarstingen – of soms een romantische idylle. Er waren emotionele problemen en er was ook wel eens sprake van puur gekibbel. In een enkel geval was het noodzakelijk om een kamer te delen, hetgeen onmiddellijk tot problemen leidde, waardoor zelfs een verbouwing noodzakelijk werd!

De bewoners keken reikhalzend uit naar de spaarzame onderbrekingen van de dagelijkse routine in hun weliswaar veilige maar nogal eentonige bestaan. Er waren natuurlijk spelletjes- en zangmiddagen en de kerstviering, maar het was vooral de aandacht van de buren die veel losmaakte.

Bloemen op de kamer

Hofdame (in het Russisch Freilina) Leopoldine barones van Hogendorp, intendant van het Paleis Lange Voorhout, zorgde ervoor dat nieuw aangekomenen namens prinses Wilhelmina bloemen op hun kamer kregen. Ook kregen de bewoners ieder jaar een kerstkaart van de prinses en bij bijzondere verjaardagen kwam er taart.

Elke keer wanneer Wilhelmina op het paleisje was, ontving zij de bewoners voor de thee. De ene keer met een Hongaars strijkje, de andere keer met een poppenkast of een filmvertoning. Op Prinsjesdag, toen de Gouden Koets nog van het Paleis Lange Voorhout vertrok, kregen de bewoners speciale plaatsen om het ceremonieel gade te slaan. Sinterklaas werd gevierd met een Russisch sprekende goedheiligman (Piet Stoffel, later Klaas Helder) en nog in augustus 1962 werd de bewoners een dagtocht naar Rotterdam aangeboden door Prinses Wilhelmina ‘om het gewone leven en werken van de Nederlanders te zien’. Dit nadat de prinses samen met de bewoners naar de film En de zee was niet meer van Bert Haanstra had gekeken. Na Van Hogendorp werd Mejuffrouw Jeanette C. M. M. Geldens namens Koningin Juliana de verbinding met het koninklijk huis.

Een ander ‘uitje’ waar met veel verwachting naar werd uitgekeken speelde zich af in de eetkamer. Gedurende het gehele bestaan van Huize Voorhout woedde de Koude Oorlog. De bewoners waren als de dood voor de lange arm van de Sovjet-Unie, een van de redenen waarom zij een tamelijk teruggetrokken leven verkozen. Volgens Avenue weigerde een van de dames in een roodgekleurde taxi te stappen: rood? Dat kon niet pluis zijn. Een van de heren was bang dat hij tijdens de maaltijd vergiftigd zou worden.

Knappe officieren

Maar het wantrouwen verdween naar de achtergrond als de (altijd knappe) jonge cursisten van de School Militaire Inlichtingen Dienst te Harderwijk zich meldden. Deze dienstplichtige reserveofficieren in spe kwamen naar het Voorhout voor een middag Russische conversatieles. 

Journalist en auteur Alexander Münninghoff, ook oud-leerling van de SMID, heeft dat ritueel als volgt beschreven: ‘We kwamen aan per legerbus, kochten bij een aanpalende patissier (Nieuwerkerk?) per persoon een zakje lekkers en belden vervolgens en groupe aan. De opgewonden kreten van de blozende Russische dameskoontjes bij het openen van de deur verrieden reeds de grote spanning waarmee zij onze komst verbeid hadden.

Gezamenlijk liepen wij naar de ontvangstzaal op de eerste verdieping, waar de samovar met de thee gereed stond. Dan volgde een groepsgesprek, in de Russische taal, waarbij de meegebrachte en uitgestalde bonbons nauwlettend in het oog werden gehouden en op passende wijze werden rondgedeeld. Hierbij waren ook enkele heren aanwezig; ik herinner mij bijvoorbeeld een kozakkenhoofdman in een rood gebiesde blauwe pofbroek en laarzen.

Maar de vrouwen waren toch de hoofdzaak, zij vertelden de verhalen. Apotheose van die woensdag middag vormde uitgenodigd te worden naar het privévertrek van zo’n tachtigjarige dame. Een voor een vertrokken wij, geüniformeerde twintigjarige lefgozers van de SMID, met een hevig opgemaakte en geurende Russische dame van voor de revolutie naar een gelambriseerde stoffige kamer die steevast barstensvol bleek te zitten met brieven, foto’s, documenten en andere herinneringen aan tijden van weleer.’

Tsaar Peterhuisje

De leiding van het talenpracticum in Harderwijk berustte bij luitenant-kolonel N. (Klaas) Helder die met zijn cursisten ook menig uitstapje voor de bewoners van nummer 78 heeft gearrangeerd, bijvoorbeeld naar het Tsaar Peterhuisje in Zaandam, het Dolfinarium in Harderwijk en de Hoge Veluwe. Ze spraken dan uiteraard Russisch, hetgeen, wanneer er fouten gemaakt werden, tot grote hilariteit onder de bejaarden leidde.

In 1967 overleed beheerder Cornelis Stoffel. Helene Stoffel-Barnehl bleef beheerder met hulp van het bestuur van de Stichting Huize Voorhout onder voorzitterschap van Marieke Kloosterman-Forgens. Tien jaar later werd besloten de woongemeenschap op te heffen. Er waren er nog enkele bewoners over die werden ondergebracht in een zo passend mogelijke omgeving.

*

Verhalen uit het Russenhuis

Het echtpaar Stoffel heeft de vluchtverhalen van bijna veertig bewoners geboekstaafd. Het ene is soms nog wonderlijker dan het andere. Meer verhalen vindt u op haagsehistorie.nl.

Bosvrouwtje

Anna Aleksejewna Kojina wordt beschreven als een klein vrouwtje in een armelijke mantel met een doekje om haar geheel verschrompelde gezichtje. Zij werd ‘het bosvrouwtje’ genoemd. Geboren in 1882 in Siberië was Anna de enige dochter van straatarme ouders. Haar vader was bakkersknecht, jong gestorven, haar moeder dagloner. Beiden hadden geen opleiding en waren analfabeet. In 1920 vluchtten ze de grens over naar Harbin.

Foto: Fotobureau Meyer, 1960. Haags Gemeentearchief

Anna Kojina voorzag in haar levensonderhoud door koeien te melken, de was en landwerk te doen. In 1940 werd ze schoonmaakster in het gemeentelijk hospitaal van Harbin. Ook zij werd slachtoffer van de langzame uitsluiting door het Mao-bewind. Via de Hongkong-route kwam zij naar Nederland en stond in 1961 voor de deur van nummer met slechts een koffer en een bundel.

Ze moest aanvankelijk samenwonen met mevrouw Zinaida Sytenko, een nette dame die van muziek, schilderen en bridge hield. Het sociale verschil leidde spoedig tot spanningen. Toen Anna Kojina op een middag een schier onstuitbare aanval van razernij kreeg, waren een priester, de huisdokter en bewoners nodig om haar na een wilde jacht rond de eettafel te vangen voor het toedienen van een kalmeringsprik. Mevrouw Sytenko was de zenuwcrisis nabij. Daarna besloot de huisleiding de kamer in tweeën te splitsen.

Bevriend met een beer

Alexander Nikolajevitsj Ryabkov werd in 1892 geboren in een gezin van ijzerwarenwinkeliers in de buurt van de stad Perm. Hij volgde vier jaar middelbare school en ging toen in de handel van zijn vader. In 1914 werd hij opgeroepen voor de militaire dienst. Tijdens de burgeroorlog sloot hij zich aan bij een van de leiders van de Witten, admiraal Alexander Koltsjak.

In 1920 kwam Ryabkov in Harbin aan en werd daar mecanicien. Hij bleef ongehuwd, dat beviel hem goed. Toen Mao aan het bewind kwam trok hij in 1947 de bossen in, in de richting van Chabarovsk. Daar bouwde hij een hut. Niet ver er vandaan was het hol van een beer. Bewoners van een nabijgelegen dorp haalden bij hem gesprokkeld hout, bosbessen en vis uit een meer. In ruil daarvoor kreeg hij rijst, brood en melk. Tegen de avond verscheen de beer en deelden zij hun maal.

In 1952 werd het hem te veel en trok hij opnieuw naar Harbin waar hij onderdook in een Sovjet-Russisch, later Chinees rusthuis. Als gevolg van de communistische isoleringsmaatregelen zocht hij in 1958 contact met Interchurch Aid in Hongkong, waar hij in 1961 arriveerde. Eind dat jaar werd hij opgenomen in de woongemeenschap van Huize Voorhout. Ryabkov leefde haast uitsluitend van melk.

Verliefd op de admiraal

Met de dames Magyari-Kossa – weduwe van een Hongaars edelman, bijgenaamd ‘gravin Maritza’ – en Pinopune, bijgenaamd ‘baboeshka’, kwamen in 1956 twee voormalige rivalen in de liefde in huis. Het contrast kon niet groter zijn. Magyari-Kossa was een 70-jarige fantasierijke grande dame. Pinopune een 94-jarige hulpbehoevende vrouw – haar beide benen waren geamputeerd.

In Schoorl werden ze beiden verliefd op Alexander Sloepsky, bijgenaamd ‘de admiraal’. Sloepsky had Pinopune geholpen met allerlei werkjes, maar viel uiteindelijk voor de opgesmukte charme van de jongere Magyari. Haat en nijd was het gevolg.

Sloepsky overleed plotseling, wat Pinopune het commentaar ontlokte: ‘Goed zo, nu heeft zíj́ hem tenminste niet.’

Pinopune was heel verguld toen prinses Wilhelmina tijdens een ontvangst voor de bewoners bij haar kwam zitten en zei: ‘Ik heb ook een baboeshka’ en haar een portret van Anna Paulowna toonde. Ze overleed op 97-jarige leeftijd. Magyari beweerde altijd dat zij in 1958 zou sterven. Dat gebeurde maar niet, totdat zij op 31 december 1958 aan het eind van de middag dood in haar stoel zat.

Voor het samenstellen van dit artikel heb ik dankbaar gebruik kunnen maken van het typoscript Den Haag ‘Huize Voorhout’ 1956-1967. De herinneringen van Mevrouw H.L. Stoffel-Barnehl.

Dood in de trein

Anastasia Feodorowna Michaileva werd op 4 januari 1900 geboren in Jekaterinoslav (het huidige Dnipro) in de Oekraïne. Nog voor 1914 verhuisde zij naar Omsk. Anastasia trouwde daar in maart 1916 met een soldaat, Koeskov geheten. In 1919, tijdens de Russische burgeroorlog, zwierven zij rond als volgelingen van de witte generaal Ataman Semyonov. Anastasia verloor alle contact met haar familie. Zij kwam via Mantsjoerije uiteindelijk in 1920 in Harbin aan.

Koeskov werd conducteur en zij ging afwassen in hotels, later hadden zij een eigen huisje met tuin en kippen. Koeskov stierf in 1930. Anastasia hertrouwde met een zekere Michailev. Als gevolg van de Rood-Chinese zuiveringen moesten zij als ongewenste vreemdelingen in 1959 het land uit. Met hulp van Interchurch Aid gelukte het de treinreis van Harbin via Bejing en Shanghai naar het Britse Hongkong te boeken. Michailev stierf echter onderweg in de trein.

Goede raad was duur. Anastasia wist hem, in zittende houding en zogenaamd slapend in een hoek van de coupé, als passagier Hongkong binnenkrijgen. In augustus 1959 arriveerde zij op Lange Voorhout.

Sabelhouw op het hoofd

De kozakkenhoofdman over wie Müninghoff schreef was Iwan Rybakin, in 1881 geboren in de buurt van Koeban. Hij sprak alleen Russisch. In het rode tumult na de Eerste Wereldoorlog had hij, als wit-Rus, vrouw en vier kinderen verloren. Zelf had hij een sabelhouw op zijn hoofd gekregen waardoor hij regelmatig ziek was.

Rybakin kwam via Joegoslavië en Duitsland naar Nederland en kreeg in 1956 onderdak op Lange Voorhout 78. Hij droeg met zijn witte opgedraaide snor regelmatig nog zijn Koebanlaarzen, kozakkenbroek en muts.

Rybakin had een goed oog voor vrouwelijk schoon. Hij dacht dat hij Nederlands sprak als hij ‘Damlek’ zei, waarmee hij bedoelde ‘Dag meneer’. Hij kon wel eens boos met zijn vuist keihard op tafel slaan zodat messen en vorken rinkelden. Daarop aangesproken, voerde hij als excuus aan: ‘Ik had het hoofd van mijn buurman willen raken, maar hij dook weg.’ Rybakin maakte trouw wandelingen naar de Koekamp om de meeuwen en de herten te zien. Hij stierf op nummer 78 in 1974, op 93-jarige leeftijd.

Lange Voorhout 78 in 1976.
Dienst voor de Stadsontwikkeling/Gemeentearchief Den Haag

Spaanse Rijschool

In 1978 werd de laatste vrouw in Huize Voorhout, Apollinaria Iwanowna Permyakowa, ondergebracht in het rusthuis aan de Goetlijfstraat. Er bleef nog één bewoner achter. Hij was geen ontheemde Rus, maar een geëmigreerde Hongaar: Géza Hazslinsky-Krull. Geboren in 1900 te Boedapest, overleed hij als laatste bewoner van Huize Voorhout in februari 1981.

Hazslinsky was ongehuwd. Als luitenant-kolonel van het garderegiment huzaren is hij commandant geweest van de Hongaarse Spaanse Rijschool in Boedapest, het sluit- en pronkstuk van de Hongaarse cavalerie opleiding. In de Tweede Wereldoorlog streed hij aan het Russische front. Terug in Hongarije werd het land in 1944 door de Duitsers bezet.

Toen het Rode Leger oprukte naar Boedapest werd de Rijschool geëvacueerd, maar in maart 1945 kwam het tot een confrontatie met het Sovjetleger. Achttien Lippizaners werden voor de ogen van Hazslinsky gedood en vier paarden werden ingezet om munitiewagens te trekken voor de slag om Wenen. Hazslinsky werd gearresteerd en was van 1945 tot 1948 krijgsgevangene in de Sovjet-Unie.

Hij verkreeg na de oorlog internationale faam als instructeur paardrijden. Het kostte hem niet veel moeite om in te gaan op het hardnekkig aandringen van Prins Bernhard om in 1959 vanuit het communistische Hongarije naar Nederland te emigreren. Hier moest hij het droevige niveau van de Nederlandse ruitersport opvijzelen. Hazslinsky was jaren leraar en inspecteur van de Nederlandse Ruiterbond en gedurende de laatste jaren van zijn leven rijinstructeur bij het Koninklijk Staldepartement. Daar gaf hij onder meer les aan Prins Claus.

Géza Hazslinsky was de belichaming van een keizerlijk/koninklijke huzarenofficier. Etiquette zat hem in het bloed. Hij was geen intellectueel, maar hield van het vrolijke leven. Zo was hij een befaamd danser. Over hem bestaat een anekdote waarmee dit relaas wordt afgesloten. Rond het middaguur, na de lessen, meldde Hazslinsky zich steevast bij de Stalmeester in diens kantoor, nam de houding aan en zei dan: ‘Pflicht ist pflicht, aber Schnapps ist Schnapps!.’

Facebook
Twitter
LinkedIn

Het herfstnummer is verschenen!

Dit nummer is verkrijgbaar in de Haagse boekhandels en tijdschriftenwinkels voor € 8,75 per exemplaar. Wil je geen uitgave missen, neem dan een abonnement. Met een abonnementsprijs van slechts € 34,- per jaar voor 4 nummers houden wij zelfs de spreekwoordelijke Haagse zuinigheid in ere.
Nieuw nummer
Sluit Menu